Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5075

Datum uitspraak2002-07-10
Datum gepubliceerd2002-07-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105406/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200105406/1. Datum uitspraak: 10 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2001 in het geding tussen: appellante en burgemeester en wethouders van Voorschoten. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van Voorschoten (hierna: burgemeester en wethouders) appellante op straffe van een dwangsom aangeschreven om binnen zes weken een lichtbakreclame aan de voorgevel en reclameborden aan de zijgevel van het pand [locatie] te [plaats] te verwijderen. Bij besluit van 15 mei 2001 hebben zij het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het besluit de lichtbakreclame betreft en voor het overige ongegrond. Burgemeester en wethouders hebben bij dat besluit tevens de dwangsom verlaagd. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 26 september 2001, verzonden op 2 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 5 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door de directeur, bijgestaan door mr. M.W. Ochten, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H. Wester, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat voor het aanbrengen van de borden over de gehele breedte van de zijgevel, ter hoogte van de goot, een bouwvergunning was vereist. Vast staat dat appellante niet over zodanige vergunning beschikt. Evenzeer terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat geen uitzicht bestaat op legalisering van de borden. 2.2. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank op goede gronden gepasseerd. Burgemeester en wethouders hebben aannemelijk gemaakt dat volgens een geïntensiveerd handhavingsbeleid tegen de meest recente illegale situaties – zoals de onderhavige – consequent handhavend wordt opgetreden. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Boot Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002 202.